zondag 26 april 2009

Victorville, Californië (1998)

Rotger was een vriendje uit de straat. Als we niet aan het voetballen waren, dan speelden we cowboytje. Rotger durfde net iets meer dan de rest en dus paste de rol van slechterik hem heel goed. Een echte outlaw. Maar die keer dat de politie na het avondeten bij mijn ouders voor de deur stond, hadden we geloof ik geen cowboyavonturen beleefd. Volgens mij speelden we toen dat we Floris waren.
Rotger kwam uit een groot gezin. Drie oudere broers en twee jongere zussen en een klein broertje had hij. Die oudere broers hadden het wel eens over Roy Rogers. Op een kauwgumplaatje had ik Roy Rogers wel eens gezien en ik wist niet goed wat ik van hem denken moest. Hij had een prachtig paard dat altijd steigerde, maar Roy Rogers zelf leek me toch niet echt heel erg stoer.
Roy Rogers lachte altijd. Hij had ook een gitaar. Zelfs als hij in het zadel zat van zijn paard Trigger speelde hij daarop. Roy Rogers droeg felgekleurde cowboyshirts en zijn laarzen waren helemaal versierd. De mannen van Gunsmoke en Bonanza zagen er toch heel anders uit. Veel echter.
Ik nam hem niet helemaal serieus, die Roy Rogers. Maar natuurlijk moest ik in Victorville wel naar het Roy Rogers-Dale Evans Museum. Het museum zag er uit als een klein houten fort. Voor de ingang stond een groot beeld van de steigerende Trigger. Binnen was de echte Trigger te vinden. Opgezet, en jawel, ook steigerend natuurlijk.
De beeltenis van de zingende filmcowboy lachte me overal toe in het museum. Op schilderijen, platenhoezen, kauwgumplaatjes en allerlei verpakkingen. Want cowboys waren het helemaal in de glorietijd van Roy Rogers en Dale Evans. Elk verwend jochie liep rond in een heus cowboypak met franje en een ster op de borst.
Rotger en ik hadden dat allemaal niet nodig. Aan een klapperpistool die in een holster aan de riem stak, hadden we genoeg. Dood neervallen was trouwens nog een hele kunst. Sommige vriendjes vielen altijd precies plat op hun rug, de armen wijd gespreid. Zo kinderachtig. Rotger viel eigenlijk nooit dood neer. Want Rotger liet zich natuurlijk niet neerknallen. Hij was echt stoer. Met andere vriendjes moest je in discussie wie er nu wel of niet dood was, bij Rotger bestond daar geen misverstand over.
Bij die plaatjes van Roy Rogers vroeg ik me altijd af hoe het toch kon dat deze cowboy nooit vies werd. Ook daardoor wist ik zeker dat hij behoorlijk nep was. Want echte cowboys zoals Rotger en ik hadden groene vegen van het gras op de ellebogen en modder aan de broek.
In Victorville werd mijn beeld over Roy Rogers nog eens bevestigd. Stop! Keep out of dirt, stond er op een houten bordje.

zondag 12 april 2009

Jackson County, Mississippi (1996)

Er heerste een sfeer van afnemende tolerantie in het groepje dat van Californië naar Florida fietste. Albrecht, een alternatieve Duitser die fietste met sandalen aan zijn voeten, was weer eens ontevreden. Deze keer ging het over de halfvolle potten pindakaas en jam die we ‘s ochtends na het ontbijt bij het vuilnis gooiden. Verkwisting volgens Albrecht, die vond dat we die potten best konden meenemen voor de volgende ochtend. Maar hij stond alleen in zijn opvatting.
We waren in Mississippi en brachten de nacht door op een camping in het bos. Eigenlijk bood het uiterste zuiden van Mississippi, waar we in anderhalve dag doorheen fietsten, niets anders dan bos. Terwijl we aan picknicktafels zaten te eten, hoorden we in de verte een auto hard remmen, vervolgens een klap en toen helemaal niets meer. Behalve Albrecht die gewoon doorging met mokken. Een kampeerder vertrok in zijn bestelbus om poolshoogte te nemen. Het was inmiddels donker en in dit verlaten oord was het niet ondenkbaar dat een verkeersongeluk onopgemerkt zou blijven. Een tijdje later kwam hij terug. Twee jongens stapten uit. Ze waren uit de bocht gevlogen. Ze waren er goed afgekomen, maar liepen nu wel verdwaasd door het bos.
De volgende ochtend fietste ik op met Suzy, een sportieve southern belle uit Georgia met een harde schorre stem die niet lang na deze fietsreis zou trouwen. Terwijl we over Old Biloxi Road reden, vertelde ze dat haar vorige vriend zelfmoord had gepleegd anderhalf jaar nadat ze uit elkaar waren gegaan.
Mississippi was een beklemmend oord. De blues hing er rond de bomen en liet niet los. Hier ontstonden dus die rauwe bluesplaten op het Fat Possum-label. Gemene oude zwarte mannen met gitaren als roestige handzagen. De enige versiering van het landschap was af en toe en toe een gedumpt bankstel of wat andere huisraad op een open plek. Rond de vervallen houten woningen was de rotzooi al even groot. Voor een eetgelegenheid stond een verroeste afvalcontainer met een achtergelaten leeg flesje bier.
Het was moeilijk om er de schoonheid in te ontdekken. Toch vond de fotograaf William Eggleston hier inspiratie. In het boek The Democratic Forest legt hij in het nawoord uit dat eigenlijk alles de moeite waard is om een foto van te nemen. Het bos, afval, een stukje asfalt hier en daar. Democratisch fotograferen noemt hij het. Een van de foto’s uit het boek werd door Green On Red gebruikt voor de hoes van Here Come The Snakes. Ook Big Star (het peertje aan een rood plafond op Radio City), Alex Chilton (de poppen op de motorkap van Like Flies On Sherbert) en Primal Scream (de in neon uitgevoerde confederate flag op Give Out But Don’t Give Up) deden een beroep op Eggleston.
Vlak voordat we Alabama binnenfietsten kwam Albrecht langszij. Hij vertelde me dat de Amerikanen in de groep nogal moeite hadden met mijn enthousiasme over het boek God’s Own Junkyard dat ik in Alpine, Texas, had gekocht. Tsja. Zouden ze de foto’s van William Eggleston kennen? En wat vonden ze eigenlijk van Mississippi?