zondag 22 februari 2009
State Road 287, Montana (1994)
Gunrack is zo’n woord dat je maar beter gewoon in het Engels kunt opschrijven. Zodat je die pick-up truck met een geweer voor het achterruit onmiddellijk op het netvlies hebt. Een geweerrek, dat is gewoon iets anders. Dan zie je een rek aan de wand in een aan de bosrand gelegen woning van een jager.
Gunrack, het woord raakt de essentie van Amerikaans denken. De vrijheid om een wapen te bezitten. Het onder handbereik te hebben terwijl je onderweg bent. In Montana keek je er niet raar van op. In de uitgestrekte, dunbevolkte staat leek het alsof het Wilde Westen nog altijd bestond. Zo’n gunrack in een pick-up truck was er heel normaal.
Gunrack, dat is nou typisch een woord voor een countryzanger. Dus maar even googlen. En jawel. Garth Brooks scoorde een enorme hit met een nummer waarin een gunrack voorkomt. Brooks, de countryzanger die in de jaren negentig Michael Jackson van de troon stootte als de bestverkopende artiest, beklom de hitladders met American Honky-Tonk Bar Association.
In het nummer wordt de situatie geschetst waarin Uncle Sam de arbeider zijn zuurverdiende centen uit de broekzak vist. Als die centen gaan naar mensen die in de rij staan bij de sociale dienst, dan heeft die arbeider daar toch wat moeite mee. Waarna Brooks zingt: If you’re concerned about the destination / Of this great nation / Contact your American Honky-Tonk Bar Association / We’re talkin’ about your hard hat, gunrack, achin’ back, overtaxed, flagwavin’, funlovin’ crowd. Moraal van het verhaal: breng die dollars naar de kroeg, dan heb je er tenminste zelf wat aan. En Garth Brooks spekte er zijn bankrekening mee.
Trace Adkins doet in het liedje Rough & Ready al net zo stoer. Zijn auto staat op banden met grof profiel, hij heeft een sigaar in de mond en een sticker van autocoureur Dale Earnhardt op de achterruit. Zijn door vier wielen aangedreven truck brult er over. De autodeuren worden gekleurd door roest en primer. Hij zit met zijn ruwe handen met gebarsten knokkels aan het stuur, draagt een wit T-shirt en een riem met een Mack-embleem als gesp. Hij is niet bang om hard te werken. Vreemdelingen toont hij een gemeen lachje: waarom zit je me aan te kijken, klootzak. En dan komt Adkins bij het refrein: Cold beer, hot wings, Wranglers, Skoal ring / Get just what you see / Gunrack, ballcap, don’t take no crap / Ain’t a pretty boy-toy / I’ll rock you steady / Rough and ready.
Get just what you see. Dat is precies waar het om draait in die liedjes. Geen pretenties. Hard werken. Stoer doen. Brooks en Adkins weten welke nummers ze moeten brengen om aan te sluiten bij de belevingswereld van hun publiek.
Get just what you see. Ach, misschien hield de eigenaar van deze rode Ford pick-up truck aan State Road 287 in Montana helemaal niet van countrymuziek.
zondag 15 februari 2009
Venice Beach, Californië (1998)
Ik was wakker geworden met Monica Lewinsky. De avond tevoren had ik haar aanwezigheid niet opgemerkt, maar nu vulde ze de kamer. Ik was naar het voeteneind van het kingsize hotelbed gekropen en pakte de afstandsbediening van de televisie. Good Morning America. Onmiddellijk ging het over Monica. De presentatoren van de nieuwszenders kregen er geen genoeg van. De talking heads hadden zich met overgave op het onderwerp gestort. Seks! Of was het geen seks? Ik vroeg me af of de betaalde pornokanalen in Amerikaanse hotels nu vaker zouden worden bekeken of juist niet.
In een hotel in de buurt van het vliegveld moet je niet te lang blijven. Te saai. Te duur. Ik fietste naar Venice Beach, misschien wel het meest fietsvriendelijke stukje Los Angeles. Het slingerende fietspad langs het strand werd bevolkt door gebronsde jongeren op skates en huurfietsen. Zien en gezien worden, dat was de belangrijkste bezigheid hier.
Latinocowboys liepen op en neer over de boulevard. Honden droegen zonnebrillen en een junk vroeg om een donatie voor marihuana-research. Een straatartiest in een Stars-and-Stripes-broek liep op blote voeten door een berg glas met een stevige zwarte dame uit het publiek op zijn nek. Bezwete kerels met ontblote bovenlichamen pompten hun spieren op aan de apparaten van Muscle Beach. Wie weet zouden ze er worden ontdekt door Hollywood. Zo was het ook gegaan met Arnold Schwarzenegger. Even verderop was een filmploeg van Disney aan het werk. Alles draaide om een jongen op skates, maar voor de moeilijkste trucs was een dubbelganger ingehuurd.
De volgende ochtend nam ik een ontbijt bij het Beach Front Cafe. Buiten werden een paar daklozen wakker. Ze begonnen de dag met het roken van een stevige joint. Venice Beach, het is een plek van dromen, maar de waarheid is wel eens weerbarstiger.
Venice Beach, ik zou er zomaar Julia Roberts, Nicolas Cage, Rutger Hauer of Johnny Rotten tegen het lijf kunnen lopen. Maar het liefst had ik er Ted Hawkins zien optreden. Onmogelijk, want Hawkins was in 1995 op 59-jarige leeftijd gestorven. De in Biloxi, Mississippi, geboren singer-songwriter zat een groot deel van zijn leven in de gevangenis, maar als hij vrij man was, was hij hier te vinden. Optreden deed hij op straat. Hij maakte een paar uitstekende albums, waarop soul, blues en folk samenkomen. Op de hoes van Happy Hour staat een foto van hem, gezeten op een omgekeerd krat op zijn vaste plek. Op de achtergrond palmbomen en een bord met de mededeling NO BICYCLES.
Het fietspad bleek toch ook niet alles. Ik kreeg er zelfs ruzie met een paar jongedames op Schwinn-cruisers. Ze belichaamden de glorie van Californië, maar fietsen konden ze niet. Ik moest in de remmen en reed het rulle zand in. Misschien was het tijd om maar eens aan de reis te beginnen.
In een hotel in de buurt van het vliegveld moet je niet te lang blijven. Te saai. Te duur. Ik fietste naar Venice Beach, misschien wel het meest fietsvriendelijke stukje Los Angeles. Het slingerende fietspad langs het strand werd bevolkt door gebronsde jongeren op skates en huurfietsen. Zien en gezien worden, dat was de belangrijkste bezigheid hier.
Latinocowboys liepen op en neer over de boulevard. Honden droegen zonnebrillen en een junk vroeg om een donatie voor marihuana-research. Een straatartiest in een Stars-and-Stripes-broek liep op blote voeten door een berg glas met een stevige zwarte dame uit het publiek op zijn nek. Bezwete kerels met ontblote bovenlichamen pompten hun spieren op aan de apparaten van Muscle Beach. Wie weet zouden ze er worden ontdekt door Hollywood. Zo was het ook gegaan met Arnold Schwarzenegger. Even verderop was een filmploeg van Disney aan het werk. Alles draaide om een jongen op skates, maar voor de moeilijkste trucs was een dubbelganger ingehuurd.
De volgende ochtend nam ik een ontbijt bij het Beach Front Cafe. Buiten werden een paar daklozen wakker. Ze begonnen de dag met het roken van een stevige joint. Venice Beach, het is een plek van dromen, maar de waarheid is wel eens weerbarstiger.
Venice Beach, ik zou er zomaar Julia Roberts, Nicolas Cage, Rutger Hauer of Johnny Rotten tegen het lijf kunnen lopen. Maar het liefst had ik er Ted Hawkins zien optreden. Onmogelijk, want Hawkins was in 1995 op 59-jarige leeftijd gestorven. De in Biloxi, Mississippi, geboren singer-songwriter zat een groot deel van zijn leven in de gevangenis, maar als hij vrij man was, was hij hier te vinden. Optreden deed hij op straat. Hij maakte een paar uitstekende albums, waarop soul, blues en folk samenkomen. Op de hoes van Happy Hour staat een foto van hem, gezeten op een omgekeerd krat op zijn vaste plek. Op de achtergrond palmbomen en een bord met de mededeling NO BICYCLES.
Het fietspad bleek toch ook niet alles. Ik kreeg er zelfs ruzie met een paar jongedames op Schwinn-cruisers. Ze belichaamden de glorie van Californië, maar fietsen konden ze niet. Ik moest in de remmen en reed het rulle zand in. Misschien was het tijd om maar eens aan de reis te beginnen.
zondag 8 februari 2009
Frimley, Nevada (2003)
Even buiten Reno waren drie mannen in de weer om een billboard van een nieuwe reclameslogan te voorzien. Het materiaal hing nog niet strak en de plooien glommen in de zon. Where You Gonna EAT? Het beoogde antwoord stond rechtsonder in rode westernletters op een gele achtergrond: Rail City. Een casino natuurlijk, dit was immers Nevada. De serveerster, wiens neus bijna net zo groot was als de werklui, lachte de automobilisten op Interstate 80 uitnodigend toe.
Eigenlijk zou je willen dat die billboards nog altijd geheel van hout zouden worden gemaakt. Met de hand geverfd het liefst. Zodat de boodschap door de tijd zou worden ingehaald. Letterlijk en door het verweerde karakter van oude verf. Past ook veel beter in de dorre natuur.
Afijn, ik verliet Reno alweer en was onderweg naar Lovelock. Dat betekende de hele dag fietsen over de snelweg. Andere wegen zijn er namelijk niet. Als een Nevada Fighter stampte ik op de pedalen. Dat nummer van Michael Nesmith, de Monkee die in een later leven briljante countryrock-platen maakte, ging over mij. Left on the highway outside of town.
Fietsen over de snelweg, in Nederland zou het zeker een kaderberichtje in de krant opleveren. Hier was het normaal. Nou ja, voor zover fietsen normaal was hier.
Voor de eerste keer reed ik zonder bagage door Amerika. De koffer lag in een trailer van America By Bicycle, de organisatie die deze route van San Francisco naar Portsmouth, New Hampshire, had uitgestippeld. Dus met dat left on the highway viel het eigenlijk nogal mee. Ik fietste met een andere Nederlander, Daco, en we vlogen al onze Amerikaanse fietsvrienden voorbij.
De vluchtstrook was breed en geen automobilist haalde het in het hoofd om het gedeelte naast de rijbaan op te zoeken. De ribbels in het wegdek garandeerden onze veiligheid. Die zorgden voor een enorm lawaai als er al eens iemand even overheen reed. Op de fiets was er rechts van die ribbels voldoende ruimte. In feite hadden we een fietspad tot onze beschikking.
Fietsen over de vluchtstrook leverde wel andere problemen op. Het was af en toe slalommen om stukken rubber van kapotgereden banden van de enorme trucks die hier langsraasden. Roll Truck Roll. Het is weliswaar een prachtig liedje van de Texaan Terry Allen, maar op Interstate 80 had ik het toch niet zo op met die 18-wheelers. Dat rubber zit namelijk vol ijzerdraadjes en het laat zich raden wat dat betekende. Lekke banden.
De hele dag rechtuit op dezelfde weg, terwijl het landschap hetzelfde bleef. Je ging er bijna van hallucineren. Licht in het hoofd werd je er van, die eindeloze weg voor je die maar niet wilde wijken. Want na elke hobbel die genomen werd, was de verrassing steeds weer dat er geen verrassing was.
En dan opeens toch een verrassend beeld. In de verte leek een truck door het luchtruim te zweven. Was ik al zover heen? Dat viel mee, het bleek om reclame te gaan voor de Truck Inn, een motel en casino in Frimley.
zondag 1 februari 2009
Page, Arizona (1998)
Langzaam reed een politieauto me voorbij. De agent nam me van top tot teen op, maar blijkbaar voldeed ik niet aan het signalement. Het was in de avond en ik liep door Page, een stadje in het noorden van Arizona. De politie verkeerde er in een verhoogde staat van paraatheid. In de Four Corners, het gebied waar de vier staten Utah, Colorado, New Mexico en Arizona samenkomen, was een klopjacht gaande op drie mannen die een watertruck hadden gestolen. Een politieagent in Cortez, Colorado, die de vrachtwagen staande had gehouden, was doodgeschoten. De 45-jarige Dale Claxton werd doorzeefd met een automatisch wapen.
Het Woeste Wilde Westen, ik zat er zomaar opeens middenin. Nou ja, in zekere zin dan toch zeker. Die middag wilde ik een excursie maken naar het binnenste van de gigantische stuwdam bij Lake Powell, maar dat ging niet door. In het bezoekerscentrum van de Glen Canyon Dam golden in verband met de klopjacht strenge voorzorgsmaatregelen. Tassen waren taboe, zelfs de kleine stuurtas die ik onder mijn arm hield. “Alle bezittingen moet u in uw auto achterlaten”, werd me verteld en ik deed niet meer de moeite om uit te leggen dat ik per fiets reisde.
Robert Matthew Mason en Jason Wayne McVean uit Durango (beiden 26) en Alan Lamont Pilon (30) uit Dove Creek waren drie draaideurcriminelen die blijkbaar hadden besloten om de zaken groter aan te pakken. Dat hebben ze geweten. Op zeker moment werden ze achtervolgd door liefst 500 man. Toen ik op 12 juni in Page aankwam, was Mason inmiddels gevonden; die had zichzelf een kogel door het hoofd gejaagd. Maar Pilon en McVean waren spoorloos. Het schitterende gebied van de Four Corners, het decor van vele westerns, was een uitstekende omgeving om voortvluchtig te zijn. In de talloze canyons was het niet zo moeilijk om je te verstoppen.
Wat de drie van plan waren is nooit duidelijk geworden. Mogelijk wilden ze het casino van de Ute-indianen in Towaoc, Colorado, overvallen. De drie droegen camouflagekleding en waren uitgerust met automatische wapens en explosieven. Tijdens de vlucht waren nog twee agenten gewond geraakt, maar de klopjacht had niets opgeleverd. Ruim een jaar later, op 31 oktober 1999, vonden Navajo-indianen Pilon. Morsdood natuurlijk.
In de misdaadroman Hunting Badger neemt auteur Tony Hillerman de gebeurtenissen als uitgangspunt voor zijn fictie. In het boek is sprake van ultrarechtse radicalen die inderdaad het casino van de indianen overvallen. Overigens heeft volgens Hillerman de FBI een potje gemaakt van de zaak.
Pas op 5 juni 2007 ontdekte een cowboy die te paard door een canyon trok het stoffelijk overschot van McVean. Net als Pilon en Mason werd hij gevonden op minder dan twee mijl van de plek waar destijds de vluchtauto aangetroffen was. Net als de andere twee had hij een gaatje in zijn schedel.
Saillant detail: drie weken voordat eindelijk ook de overblijfselen van McVean gevonden waren, trad in Cortez Corbin Claxton toe tot het politiekorps, een zoon van de vermoorde agent.
Abonneren op:
Posts (Atom)