zondag 1 maart 2009

Las Animas, Colorado (2003)




















De vaquero verslaat de Amerikaanse cowboy in vele opzichten op punten. Zo zijn de mannen van south of the border - in talloze westerns althans - meedogenlozer, gemener. Maar de vaquero valt toch vooral op door een surplus aan stijl. De laarzen hebben scherpere punten en schuinere hakken. De wapperende broekspijpen zijn opzichtig versierd en de korte jasjes al even kleurrijk. En de sombrero is opvallender dan de Stetson en vele malen groter bovendien. En zie deze drie trotse Mexicanen eens rechtop zitten op hun paarden. Het tafereel is te bewonderen op een van de vele muurschilderingen in Las Animas, een stadje in Colorado.
Ergens in de tweede helft van de jaren zeventig werd ik eindelijk een echte cowboy. Ik kocht mijn eerste cowboylaarzen. Niet van die ronde modellen met blokhakken in altijd datzelfde zandkleurige bruin waar iedereen op liep, maar echte Mexicaanse laarzen met vlijmscherpe punten en schuine hakken. In wit leer, iedereen op de middelbare school keek ernaar. Het lopen op die laarzen bleek geen enkel probleem. Alleen als je stilstond kon je zomaar achterover vallen. Maar aan dat gevoel was ik al gewend door die merkwaardige Roots-schoenen.
De Molukkers in Marum, het dorp in het Groninger Westerkwartier waar ik opgroeide, waren wat betreft kleding mijn voorbeeld. Die jongens zagen er in die tijd werkelijk uit als indianen. Ze liepen eerder dan wie ook op die Mexicaanse laarzen en suède jacks met franje hadden ze ook. En dan die lange zwarte wapperende haren! Weliswaar werd ik door mijn donkere teint als altijd buiten spelend jochie wel eens gezien als een ‘halfbloedje’, zoals dat in die tijd nog heette, ik zag er jammer genoeg toch lang niet zo indiaans uit als de Molukkers.
Dat was trouwens wel eens anders geweest en dat heb ik geweten ook. Op de kleuterschool wilde ik al een indiaan zijn. Op een dag liep ik met mijn indianentooi door het dorp, toen ik een stel Molukkers tegenkwam. Ze waren veel groter, zaten al op de lagere school. Ze versperden me de weg en plukten een voor een de in allerlei kleuren geverfde veren uit de tooi. Slechts een veer lieten ze staan. Huilend rende ik naar huis. Ineens was ik niet meer een echt opperhoofd, maar een simpele krijger die naar zijn moeder vluchtte. Mijn trots was geknakt.
Nog een hele tijd vond ik het eng om langs de wijk waar de Molukkers woonden te lopen. Overigens noemden we die wijk in Marum destijds altijd Ambonezenkamp. En jawel, ook in die zin waren het dus net indianen, die immers in een indianenkamp woonden. Dat was toch bijna hetzelfde.
Wat de gebeurtenis als kleuter met me gedaan heeft, ik weet het niet. Misschien is mijn belangstelling voor cowboys, indianen en Mexicanen er alleen maar door gegroeid. Het was per slot van rekening mijn eerste wild-west-avontuur. Bang voor de Molukkers was ik na een tijdje niet meer. In ieder geval niet voor mijn klasgenoten, want die zaten net als ik op een christelijke lagere school. En die vijandige Molukkers waren 'openbaren’. Dat verklaarde natuurlijk alles.

Geen opmerkingen: