zondag 15 maart 2009

State Road 68, Arkansas (1998)



















Hoe lang stond ik hier nu al? Toch zeker vijf minuten. Ik drukte nog eens op de bel, maar het bleef leeg achter de balie. Ik begon me af te vragen of het motel waar ik stond te wachten eigenlijk nog in gebruik was. De Okie Inn lag aan Route 66 in Claremore, Oklahoma, en zag er nogal verlopen uit, maar dat maakte het alleen maar interessanter. Ik wilde er graag overnachten. Maar dan moest er nu wel iemand komen opdagen. Na nog zeker vijf minuten wachten en bellen gaf ik het op.
Even verder liep ik binnen in het kantoor van het Round-up motel. Ook een hele mooie naam. Maar ook hier kwam niemand me helpen. Misschien omdat ik niet met een auto voor de deur stond? Bij het Elm’s motel had ik eindelijk meer succes. Een man met een slecht gebit verscheen met trage tred aan de andere kant van de balie. Ja, hij had wel een kamer beschikbaar. Hij gaf me de sleutel.
De handdoek was niet veel meer dan een verzameling witte pluisjes die op het lichaam bleven plakken. De kamer rook naar de jaren vijftig, met een vette rand jaren zeventig.
De volgende ochtend in een restaurant bij het ontbijt: een man die met zijn kleinzoon een tafeltje verder zat, liet weten dat ik Claremore echt niet kon verlaten zonder een bezoek aan het museum van Will Rogers te brengen. Zijn enthousiasme was oprecht, maar in gedachten zat ik al weer op de fiets. Terug in de motelkamer: mijn kamer werd onder handen genomen door twee niet al te frisse jongemannen, zwijgzame types met een niet te peilen oogopslag. Ze leken zo uit een film van David Lynch te zijn gelopen. Ik hing de fietstassen aan de bagagedragers en verliet Claremore zonder Will Rogers nog te groeten.
In het oosten van Oklahoma veranderde het landschap. Het werd groener en minder weids. Alsof de schaal was aangepast. In de Ozarks van Arkansas geen gigantische truckstops, maar gewoon een kleine uitspanning waar één vrachtwagen stond. De motels bleven trouwens smerig.
In een van die hotels voor gemotoriseerd verkeer plofte ik na een lange tocht door de verzengende hitte neer op het tweepersoons bed. Ik raakte bijna de bodem, zo ver zakte het matras door de spiraal. Op de televisie bleef ik hangen bij een aflevering van Bonanza. Little Joe (Michael Landon) was ergens in de woestijn gestrand. Hij verloor er zijn bewustzijn. De camera zoomde in op zijn kruik die was gevallen en langzaam leegdrupte. Het was een herkenbaar beeld. Ik was er overdag ongeveer net zo aan toe. Zonder benzinestations met blikjes frisdrank en Gatorade voor in de bidons zou het mij net zo vergaan.
In datzelfde stinkende motel lag een slak in de douche en op de plek waar een stukje zeep te vinden zou moeten zijn een peuk van een filtersigaret. Met een schroevedraaier moest ik zowel de kraan voor koud als warm water bedienen. Maar wat ik ook probeerde, het lukte niet om zelfs maar een dun straaltje uit de kale douchekop te krijgen. Ach, als dat motel toch al stonk, waarom zou ik dan ook niet stinken. Gezelschap had ik hier toch niet. Behalve van de twee imposante arenden die op verkleurde posters de wand sierden.

1 opmerking:

Anoniem zei

Ga door met dit soort leuke verhalen.

Hans